Terug naar de volheid van spreken

In de nieuwe vertaling van Angewandte Seelenkunde, die binnenkort verschijnt als De taal van de ziel, legt Eugen Rosenstock-Huessy uit hoe ons spreken en leven met elkaar verweven zijn. Het boek laat zien dat er verschillende manieren zijn van spreken en aangesproken worden en dat dat feit gevolgen heeft in het menselijk leven. In vervolg op de bijeenkomst van Respondeo over deze nieuwe vertaling in het najaar van 2013 is de afgelopen voorjaarsbijeenkomst gewijd aan die vier manieren van spreken. Het uitgangspunt was dat het mogelijk is om óver deze spreekwijzen te praten, maar dat dat nog niet wil zeggen dat we ook ín die wijzen kunnen spreken.

Iemand kan verstandige dingen over het Frans zeggen zonder een woord Frans te spreken. In dit artikel wordt geprobeerd de vier manieren van spreken tot leven te laten komen op zo’n manier dat we het ook echt ervaren. Om te beginnen een voorbeeld. Wat valt bijvoorbeeld op aan onderstaand citaat, dat ontleend is aan hoofdstuk 9 (‘De taal van de gemeenschap’)?

De voluntatief heeft vele namen: optatief, conjunctief, subjonctief. Altijd is hier de eigenwil in het geding die relaties legt, die mensen en dingen excentrisch beweegt. ‘Initiërend’ moeten wij het ‘ik’ van de kunstenaar noemen, van hem die creatief werkt. Uit zijn geest komt iets nieuws op. ‘Begin!’ roept de lentedag van het genie de mensenwereld toe. “En wanneer de mens in zijn kommer verstomt, is hem een God gegeven die hem zegt waaraan hij lijdt.”

De tekst gaat over de voluntatief, de spreekwijze van de wil. De ermee verwante optatief kan ook wel wensende wijjs worden genoemd en de conjunctief en subjonctief ook wel de aanvoegende wijs. Het zijn allemaal manieren om iets tot uitdrukking te brengen dat in het innerlijk leeft, een wens, een wil, een ervaring, een reactie van angst of juist blijdschap. In de taalleer die Rosenstock-Huessy ontvouwt in De taal van de ziel neemt deze spreekwijze de tweede plaats in. Het is een reactie van degenen die aangesproken wordt op datgene wat hij verneemt, de imperatief ‘jij!’. De reactie is subjectief: Waarom ik? Niet ik! Of juist wel ik! Graag!

De tekst zelf kan dan wel over de aanvoegende wijs gaan, maar ze is niet in de aanvoegende wijs geschreven. Het is een indicatief, de aantonende wijs die bij Rosenstock-Huessy juist vaak op de laatste plaats komt, wanneer alles is gebeurd en verteld, wanneer het vuur is gedoofd en het verhaal zonder verder risico kan worden doorgegeven. In veel van zijn werken schrijft Rosenstock bijna uitsluitend in de indicatief. Geen wonder, want hij legt uit wat hij weet. Hij moet dus wel, zelfs al is zijn indicatief vaak als imperatief bedoeld, als een oproep om ook te leren inzien wat Rosenstock-Huessy zegt van tijd en taal en daar de consequenties uit te trekken voor je leven.

Soms wijkt Rosenstock-Huessy van de indicatief af, zoals in het begin van De grote revoluties en in het voorwoord van The Christian Future. Daar krijgt de tekst meer het karakter van een persoonlijke ontboezeming. De ondertoon is die van het perfectum, de getuigenis van wat hij heeft meegemaakt. Nog veel sterker is dat het geval in de zogeheten Sank-Georgsandacht waarvan een vertaling in deze Interim staat afgedrukt. Daar spreken Hart en Ziel met elkaar in respectievelijk de conjunctief en de imperatief. Het Hart roept de Ziel aan en de Ziel antwoordt in gebiedende termen, niet meteen als bevel maar wel als dringende oproep.

Iets zeggen over de conjunctief, de imperatief, het perfectum en de indicatief is nog niet hetzelfde als in die wijze te spreken. Hele boeken, vooral beschouwingen over poëzie, zijn volgeschreven over de conjunctief, zonder eenmaal een wens of een gevoel te uiten. En wie durft er trouwens nog te spreken in bijvoorbeeld de imperatief? Zeker in Nederland wordt de gebiedende wijs tegenwoordig als aanmatigend ervaren, iets dat men vaak liever uit de weg gaat door via een omweg die voert door de indicatief waarin omstandig wordt uitgelegd dat iets “best wel belangrijk is”. Het onvermogen om met name de jongere generaties nog vanuit het hart op te roepen en richting te wijzen, is een probleem van onze tijd. Ook als volwassenen onder elkaar durven we het nauwelijks nog. Nu is dat te veel het domein geworden van populisten. Om over het perfectum, de voltooid verleden tijd, nog maar niet te spreken. Ouderen die vertellen over hun leven en ervaringen, voegen daar graag een relativerende opmerking aan toe, zoals, glimlachend, “opa vertelt”. Wat impliceert: het is maar een verhaaltje waarvan je je niets hoeft aan te trekken. Terwijl we in ons hart misschien maar al te goed weten hoe belangrijk het is dat de luisteraar zich er juist wel iets van aantrekt.

Zo is het niet altijd geweest. Later in dit artikel worden er voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat het in vroeger tijden helemaal niet ongewoon was om in alle vier de modi te spreken. Maar met het rationalisme zijn we blijven steken in de indicatief. We zullen de vier spreekwijzen moeten terugveroveren voordat we ze helemaal vergeten zijn. De winst zit er mogelijk in, dat we nu bewust in alle vier modi kunnen spreken. Wie iets verloren is en weer terugvindt, ziet veel sterker de waarde van wat hij heeft.

Laten we ons daarom oefenen om weer een echte imperatief te kunnen uitspreken, opdat jongere generaties het weer de moeite waard zullen vinden om te luisteren. Laten we leren om in de verschillende vormen van de conjunctief te spreken, om onze wensen, verlangens, twijfels en andere diepere gevoelens tot uitdrukking te brengen en met elkaar te delen. En laten we dat vooral niet aan de dichters overlaten. En het perfectum, het echte verhaal waardoor we de voltooid verleden tijd tot onze gezamenlijke tijd maken, laat die weer terugkeren in onze samenleving. Dat lukt niet via de indicatief. Rosenstock-Huessy heeft duidelijk uitgelegd dat de indicatief zijn eigen plaats weer moet krijgen, op het terrein van kennis en wetenschap.

Waar vinden we voorbeelden van die volheid van de taal? Waar zijn de vier spreekwijzen compleet en bij elkaar te vinden, zodat het gevoel ervoor kan terugkeren? Daarvoor kunnen we de bijbel openslaan. Dit is het meest volledige spraakboek dat ons ter beschikking staat. Alle vier de genoemde spreekwijzen komen er uitdrukkelijk in voor. Hieronder volgen enkele voorbeelden.

Nog even een kleine opsomming, deels gebaseerd op hoofdstuk vier in Spraak en werkelijkheid, getiteld ‘Hoe spraak relaties tot stand brengt’:

  • De imperatief ofwel gebiedende wijs, het op de toekomst gerichte aspect, maakt gebruik van de kortste werkwoordsvorm: Kom! Doe! Ga!
  • De conjunctief ofwel aanvoegende wijs is het subjectieve aspect, het is naar binnen gericht op de ervaring van een specifiek iemand of juist de gemeenschappelijke ervaring van een groep mensen, het maakt gebruik van persoonlijke voornaamwoorden: Waarom ik? Wie ben ik? Dat hebben we allemaal!
  • De indicatief ofwel aantonende wijs is het objectieve aspect, het beschrijft wat buiten jezelf ligt, wat voor iedereen waarneembaar en aantoonbaar is en maakt daarom gebruik van zelfstandige naamwoorden en de tegenwoordige tijd: Dit is een klok. Water kookt bij 100 graden Celsius.
  • Het perfectum ofwel de voltooid verleden tijd is gericht op datgene wat voorbij is, het oude waarvan alles bekend is en gereed om te worden overgedragen aan nieuwe generaties, vandaar het grote aantal bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden: Het is volbracht. Het was goed. Het was mooi. Het was de moeite waard.

Hieronder volgen van elke spreekwijzen vier voorbeelden uit de bijbel, waarbij we de indicatief op de derde plaats hebben gezet, namelijk als de feitelijke uitvoering van de handeling in de buitenwereld. De hier gebruikte volgorde is:

  • imperatief, oproep;
  • conjunctief, aanvaarding van de oproep;
  • indicatief, handeling in de buitenwereld;
  • perfectum, de getuigenis, overdracht van het voltooide verhaal aan volgende generaties.

De citaten zijn afkomstig uit de Statenvertaling, omdat deze Bijbelvertaling vaak het krachtigst is en in veel opzichten het fundament is van de moderne Nederlandse taal.

Abraham

De imperatief aan Abraham. Eerder al heeft God Abraham bevolen om Ur der Chaldeeën verlaten. Nu roept God om stamvader te worden van het volk Israël.

Genesis 17: 1 Als nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht! 5 En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken.

De conjunctief van Abraham: hij hoort wel wat God tegen hem zegt, maar raakt erdoor in grote verlegenheid en kan het niet geloven.

Genesis 17: 17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht, en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaren oud is, baren?

De indicatief van Abraham: hij handelt zoals God hem geboden heeft.

Genesis 21: 1 En de HEERE bezocht Sara, gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed aan Sara gelijk als Hij gesproken had. 2 En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, ter gezetter tijd, dien hem God gezegd had. 3 En Abraham noemde den naam zijns zoons, dien hem geboren was, dien hem Sara gebaard had, Isaäk. 4 En Abraham besneed zijn zoon Isaäk, zijnde acht dagen oud, gelijk als hem God geboden had. 5 En Abraham was honderd jaren oud, als hem Isaäk zijn zoon geboren werd.

Het perfectum van Abraham: hij wil dat Isaäk een vrouw uit het volk Israël neemt en waarschuwt hem niet terug te keren naar Egypte. Hierbij legt hij zijn getuigenis af.

Genesis 24: 6 En Abraham zeide tot hem: Wacht u, dat gij mijn zoon niet weder daarheen brengt! 7 De HEERE, de God des hemels, Die mij uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap genomen heeft, en Die tot mij gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft, zeggende: Aan uw zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn Engel voor uw aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon van daar een vrouw neemt. 8 Maar indien de vrouw u niet volgen wil, zo zult gij rein zijn van dezen mijn eed; alleenlijk breng mijn zoon daar niet weder heen.

Israël

De imperatief aan Israel: God heeft al eerder een verbond gesloten met Israël en na de uittocht uit Egypte wordt dit verbond hernieuwd.
Deuteronomium 6: 4 Hoor, Israel! de HEERE, onze God, is een enig HEERE! 5 Zo zult gij den HEERE, uw God, liefhebben, met uw ganse hart, en met uw ganse ziel, en met al uw vermogen. 6 En deze woorden, die ik u heden gebiede, zullen in uw hart zijn. 7 En gij zult ze uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat. 8 Ook zult gij ze tot een teken binden op uw hand, en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen. 9 En gij zult ze op de posten van uw huis, en aan uw poorten schrijven.

De conjunctief van Israël: het volk voelt zich misleid en is bang om te sterven in de woestijn.
Exodus 16: 2 En de ganse vergadering der kinderen Israels murmureerde tegen Mozes en tegen Aaron, in de woestijn. 3 En de kinderen Israels zeiden tot hen: Och, dat wij in Egypteland gestorven waren door de hand des HEEREN, toen wij bij de vleespotten zaten, toen wij tot verzadiging brood aten! Want gijlieden hebt ons uitgeleid in deze woestijn, om deze ganse gemeente door den honger te doden.

De indicatief van Israël: het feitelijke verslag van de uittocht uit Egypte, de 40 jaren in de woestijn en de bevolking van het land Kanaän.
Numeri 33: 1 Dit zijn de reizen der kinderen Israels, die uit Egypteland uitgetogen zijn, naar hun heiren, door de hand van Mozes en Aaron. 2 En Mozes schreef hun uittochten, naar hun reizen, naar den mond des HEEREN; en dit zijn hun reizen, naar hun uittochten. 3 Zij reisden dan van Rameses; in de eerste maand, op den vijftienden dag der eerste maand, des anderen daags van het pascha, togen de kinderen Israels uit door een hoge hand, voor de ogen van alle Egyptenaren; 4 Als de Egyptenaars begroeven degenen, welke de HEERE onder hen geslagen had, alle eerstgeborenen; ook had de HEERE gerichten geoefend aan hun goden. 5 Als de kinderen Israels van Rameses verreisd waren, zo legerden zij zich te Sukkoth. 6 En zij verreisden van Sukkoth, en legerden zich in Etham, hetwelk aan het einde der woestijn is. 7 En zij verreisden van Etham, en keerden weder naar Pi-hachiroth, dat tegenover Baal-Sefon is, en zij legerden zich voor Migdol.

Het perfectum van Israël: de woorden die nodig zijn voor het formuleren van de getuigenis van het volk Israël over wat God aan hun heeft gedaan om te vertellen aan nieuwe generaties.
Deuteronomium 6: 20 Wanneer uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat zijn dat voor getuigenissen, en inzettingen, en rechten, die de HEERE, onze God, ulieden geboden heeft? 21 Zo zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren dienstknechten van Farao in Egypte; maar de HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd. 22 En de HEERE gaf tekenen, en grote en kwade wonderen, in Egypte, aan Farao en aan zijn ganse huis, voor onze ogen; 23 En hij voerde ons van daar uit, opdat Hij ons inbracht, om ons het land te geven, dat Hij onzen vaderen gezworen had.

David

De imperatief aan David: de herdersjongen David wordt in opdracht van zijn vader van het veld gehaald om als aanstaand koning van Israël te worden gezalfd door de profeet Samuel.
1 Samuel 16: 12 Toen zond hij heen, en bracht hem in; hij nu was roodachtig, mitsgaders schoon van ogen en schoon van aanzien; en HEERE zeide: Sta op, zalf hem, want deze is het. 13 Toen nam Samuel den oliehoorn, en hij zalfde hem in het midden zijner broederen. En de Geest des HEEREN werd vaardig over David van dien dag af en voortaan.

De conjunctief van David: vertwijfeld roept David tot God en prijst Hem ondanks alles wat er is gebeurd.
Psalm 22: 2 Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, van de woorden mijns brullens? 3 Mijn God! Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet; en des nachts, en ik heb geen stilte. 4 Doch Gij zijt heilig, wonende onder de lofzangen Israels. 5 Op U hebben onze vaders vertrouwd; zij hebben vertrouwd, en Gij hebt hen uitgeholpen. 6 Tot U hebben zij geroepen, en zijn uitgered; op U hebben zij vertrouwd, en zijn niet beschaamd geworden. 7 Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk

De indicatief van David: verslag van de strijdhandelingen van David als koning.
2 Samuel 5: 25 En David deed alzo, gelijk als de HEERE hem geboden had; en hij sloeg de Filistijnen van Geba af, totdat gij komt te Gezer.

Het perfectum van David: hij getuigt van Gods zorg.
Psalm 23: 1 Een psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. 2 Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren. 3 Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil. 4 Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij 5 Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. 6 Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen mijns levens; en ik zal in het huis des HEEREN blijven in lengte van dagen.

Paulus

De imperatief aan Paulus: Paulus ontmoet Jezus onderweg naar Damascus en krijgt te horen dat hij moet stoppen met het vervolgen van christenen.
Handelingen 9: 3 En als hij reisde, is het geschied, dat hij nabij Damaskus kwam, en hem omscheen snellijk een licht van den hemel; 4 En ter aarde gevallen zijnde, hoorde hij een stem, die tot hem zeide: Saul, Saul! wat vervolgt gij Mij? 5 En hij zeide: Wie zijt Gij, Heere? En de Heere zeide: Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt. Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan. 6 En hij, bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal? En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet.

De conjunctief van Paulus: totaal ontredderd geeft Paulus zich over.
Handelingen 9: 6 En hij, bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal?

De indicatief van Paulus: de handelingen van Paulus als apostel van Christus.
Handelingen 20: 1 Nadat nu het oproer gestild was, Paulus, de discipelen tot zich geroepen en gegroet hebbende, ging uit om naar Macedonië te reizen. 2 En als hij die delen doorgereisd, en hen met vele redenen vermaand had, kwam hij in Griekenland. 3 En als hij aldaar drie maanden overgebracht had, en hem van de Joden lagen gelegd werden, als hij naar Syrië zoude varen, zo werd hij van zin weder te keren door Macedonie. 4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sopater van Berea; en van de Thessalonicensen Aristarchus en Sekundus; en Gajus van Derbe, en Timotheus en van die van Azie Tychikus en Trofimus. 5 Dezen, vooraf heengegaan zijnde, wachtten ons te Troas.

Het perfectum van Paulus: getuigenis van Paulus wanneer hij weet dat hij als martelaar zal sterven.
2 Timotheüs 4: 6 Want ik word nu tot een drankoffer geofferd, en de tijd mijner ontbinding is aanstaande. 7 Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; 8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben.

Zo hebben we vier maal vier voorbeelden van de spreekwijzen in hun volledige cyclus. Al lezende kan het gevoel ervoor sterker worden en kan de indicatief die zich zo diep in ons spraakgebruik heeft genesteld, terugkeren naar de plaats waar ze thuishoort. Er kunnen nog tal van andere voorbeelden gegeven worden, want het hele dagelijkse spraakgebruik is vol van deze manieren van spreken. Rosenstock-Huessy roept ons op om ons daarvan bewust te worden en in te leren zien dat alle menselijke betrekkingen volgens deze spreekwijzen zijn gestructureerd. Duidelijk is ook te zien dat het antwoord op de imperatief altijd een verandering is die met de nodige pijn en angst gepaard gaat. Respondeo etsi mutabor, ik antwoord, ook al verander ik daardoor, is onze meest fundamentele levenservaring.

http://www.rosenstock-huessy.nl/nieuws/2014-oktober-Interim4.pdf